In Nederland zetten we de thermostaat in graden Celsius. Dat is de eenheid waar wij het meest mee werken. Het wordt gebruikt op de barometer en op het nieuws bij de weersvoorspellingen. Een andere gangbare, veel gebruikte eenheid van warmte is Fahrenheit. Het is mogelijk om de thermostaat hiermee uit te rusten, maar u krijgt dan wel heel andere getallen te zien. Waarom dat zo is, leggen we u in dit artikel uit.
De warmte-eenheid Fahrenheit is bedacht door de Duitse instrumentenmaker Gabriël Fahrenheit. Deze wetenschapper bedacht in 1714 een ander soort temperatuurschaal. Hij probeerde een lage temperatuur te maken door salmiak (ammoniumchloride), ijs en water met elkaar te mengen. De laagste temperatuur die hij hiermee kon bereiken, noemde hij het nulpunt. Als tweede referentiepunt werd de temperatuur gekozen waarbij het ijs ging smelten. Dit gebeurde bij 32 graden Fahrenheit. Het derde belangrijke referentiepunt is 212 graden Fahrenheit, het kookpunt van water.
De temperatuurschaal van Fahrenheit werd in de jaren erna het meest gebruikt om temperaturen aan te duiden. Vooral in de wetenschap werd dit veel gebruikt. Het nu meer gebruikte Celsius ontstond pas in 1942. De Zweedse Hoogleraar Anders Celsius nam het smeltpunt van ijs en het kookpunt van water als de enige twee referentiepunten. Eerst zette hij het kookpunt van water in als 0 punt en het smeltpunt bij 100 graden Celsius. Later is dit omgedraaid naar de meer logische oplopende schaal. Doordat de getallen voor temperatuur hierdoor kleiner werden, werd het sneller door iedereen opgepikt. Het was veel duidelijker.
Of u nu Fahrenheit of Celsius gebruikt, het is eenvoudig om te rekenen:
Een voorbeeld: 220 graden Fahrenheit wordt dan (220-32) gedeeld door 1,8. Hier komt dan 104,44 graden Celsius. Andersom wordt het dan 220 x 1,8 plus 32. Dat is dan 428 graden Fahrenheit.